Door: Peter van Bueren

Website

22 september 2016

Toen in januari de komst van deze site werd aangekondigd, ging het een beetje langs me heen, want ik had andere dingen aan mijn kop.  Ik dacht wel: wat moet ik daarmee? Al die oude stukken, voltooid verleden tijd. Ik heb mijn hele leven geschreven voor de krant van morgen, altijd stukken zonder een bewaarfunctie  en zo’n site heeft toch een schijn van eeuwigheid. 

Negen maanden later ben ik er nog steeds en de site is er ook. 

Hoe moest dat eigenlijk, een selectie maken uit duizenden stukken in vijftig jaar schrijven? Projectleider André Waardenburg nam het initiatief, deed wat voorstellen en ik vulde dat aan. Ik had één eis:  niet alleen recensies, maar ook interviews en bijvoorbeeld necrologieën, want ik ben altijd filmjournalist geweest en niet alleen criticus. 

Na veel wikken en wegen kwamen we tot een lijstje van 25. 

Een van die stukken, een fake interview met Woody Allen naar aanleiding van zijn fim Zelig, had enige uitleg nodig en ik schreef er iets bij. Dat vond André leuk en hij vroeg me hier en daar nog meer toe te voegen. Dat was op zich niet moeilijk, want het herlezen van die veelal vergeten en vergeelde stukken was net als het doorbladeren van oude vakantiefoto’s. Het riep allerlei herinneringen  op en dat is nog het leukste van de klus geweest. Het uittikken van die bijschriften ging echter gepaard met veel aarzeling. Over anderen schrijven gaat me toch een stuk beter af dan over mezelf. Het was soms een worsteling met schroom en twijfel. Was het wel geschikt of interessant voor anderen, niet te veel inside of te persoonlijk en te openhartig? Maar steeds zei André: ”Fijn stukje” of “dit voegt echt wat toe, heb je nog wat?” Hij bleek een stugge volhouder en zo kregen uiteindelijk zo’n 20 van die 25 stukken een P.S. 

Nu ja, vooruit dan maar.  

Het terugzien van oude recensies is niet altijd een pretje. Een daarvan staat afgedrukt in de Filmkrant, met een wel heel erg pretentieuze bovenkop : “Van Buerens Beste”. Dat heb ik niet zelf bedacht en ik vraag me af of het klopt. Bij een eerste blik vielen mij meteen een stuk of vier tikfouten op. Die staan er na 35 jaar nog steeds in. Het is vaak het enige dat ik bij zo’n oude recensie zie: tikfouten, verkeerd gespelde namen, feitelijke onjuistheden. Het zijn stukken uit een computerloos tijdperk, in haast geschreven op typemachines zonder spellingscorrectie en achteloos bekeken door gapende eindredacteuren. Mijn oog valt meteen op die fouten, ik schaam me dan dood en de rest kan ik  niet meer lezen. Ik heb altijd al gevonden dat recensies er waren om te schrijven, niet om te lezen. 

Desondanks kán deze nieuw site interessant worden. Als er maar snel wat bij komt. Volsta niet met alleen een selectie van de oprichters van de KNF maar verzamel  stukken uit de Filmliga, het beroemde Cinema Militans-betoog van Menno ter Braak, stukken van Jan Blokker en Simon Carmiggelt, van Wim Verstappen, Ab van Ieperen en Rob Dumé.  Dan wordt het pas echt de moeite waard. Zoek een werkstudent en haal wat geld op bij Eye, de gesubsidieerde bewaarfabriek.  Daar wordt van alles en nog wat verzameld en dit heeft toch ook iets te maken met filmgeschiedenis? Een oud verroest filmblikje meer of minder afstoffen maakt niet zo veel uit, een kleine investering in die website kan er vast wel vanaf.   

Als de site een beetje meer inhoud krijgt, zou je recensies naast elkaar kunnen leggen en een discussie opzetten over diversiteit van meningen en methodiek van recenseren. Daar zit misschien zelfs een cursus in. 

Ik geef  meteen maar het startschot voor die discussie. Niet hier, maar op de site. Het gaat om een kwestie die in de jaren tachtig en negentig bijna mythische vormen aannam. Ook de afgelopen maanden ben ik er tot mijn grote ergernis regelmatig weer over gevraagd. Daar komt Jos van de Burg binnen voor de Filmkant en het is  het eerste waar hij naar vraagt. Dat moet maar eens afgelopen zijn.  

De zaak is deze. Jarenlang heb ik last gehad van een collega wiens eerste woorden bij de kennismaking waren: “Ik ben jouw concurrent”. Vol ijver bemoeide hij zich met alles wat ik deed en vond. Het leek soms wel of hij zich meer bekommerde over míjn lezers dan die van hemzelf. Toen ik met pensioen ging schreef hij in de Filmkrant dat het voor hem nu stil werd aan de top. Hoe ver verdwaald in een eigen fictie.

Ik heb aan dat gezeik nooit mee willen doen, het was een wedstrijd met één enkele deelnemer. Zelfs op de Paralympics geen onderdeel. Daarom besloot ik op zeker moment niet meer met hem te praten. 

Les: Laat iedereen schrijven wat hij wil, in zijn eigen krant en voor zijn eigen lezers. Concurreren doe je automatisch door het beter of slechter te doen, maar binnen de KNF en in het onderlinge verkeer ben je collega, geen concurrent.  Daarom ook is dit niet alleen maar een private kwestie. Op de site verbreek ik na dertig jaar en voor één keer dat zwijgen. In het naschrift bij de recensie van Het Offer van Andrei Tarkovsky krijgt deze ex-collega er nog even flink van langs. Dan is alles duidelijk en wat mij betreft meteen: einde discussie.

Weet je wat ik vooral hoop? Dat sommige stukken van mij of wie dan ook ertoe leiden dat de prachtige films die worden behandeld weer eens te zien zijn. Want daar gaat het over: de films, de regisseurs. 

Ik ben het wat dat betreft niet eens met een Spaanse collega die me zei: Ik kijk geen films meer, ze verpesten mijn recensies. 

Filmkritiek is een belangrijk onderdeel van de totale filmcultuur en elke mening kan het begin zijn van een nuttige of noodzakelijke discussie. Maar je moet wel je plaats kennen: het is een verantwoordelijk maar in wezen nederig vak: beschrijven, uitleggen en lezers helpen films beter te begrijpen. 

Dat heb ik altijd als mijn taak gezien en daar zijn die 25 stukken voorbeelden van. 

 

Leve de site, leve de KNF.