Referaat
In de eindexamenklas van mijn middelbare school zat ik bij een van de nogal saaie lessen van de leraar Nederlands achter in de klas te kaarten. Toen hij ons betrapte, zei de docent uitgestreken: heren, we zien elkaar bij het examen. Daar gaf hij mij ondermeer het gedicht Ode aan de Sonetten ter interpretatie, kennelijk in de veronderstelling dat de portée mij zou ontgaan. Foutje. De liefdesverklaring van de schrijver was duidelijk. Hij was dankbaar voor het strakke kader van die gedichtvorm, die hem dwong om binnen die ogenschijnlijke beperking zijn gevoel en gedachten optimaal te verwoorden.
Na de rede van mijn geeerde voorganger Oliver Kerkdijk, die zich vorig jaar droevig toonde over het langzame verdwijnen van de lange filmrecensies, wil ik hier vandaag ook de mooie kanten van de kórtere dagbladrecensies belichten. Ook ik las vroeger met grote interesse de beschouwingen van de generatie van icoon Ellen Waller. Net als bijvoorbeeld de paginagrote interviews van Ab van Ieperen. Dat hij wel eens knipte en plakte, deed voor mij weinig af aan zijn boeiende filmportretten.
Lange recensies in dagbladen betekende niet automatisch dat er meer gezegd werd dan tegenwoordig. In de Haagse Post hield John Jansen van Galen bijvoorbeeld jaren geleden de recensie in een landelijk ochtendblad van de film Querelle van Rainer Werner Fassbinder tegen het licht. Alinea voor alinea vroeg hij zich af wat er nu werkelijk werd gezegd en stelde uiteindelijk vast dat het glanzende bouwsel was opgetrokken uit gebakken lucht.
Niettemin stimuleerde de generatie van toen de lezers beter te kijken, al waren de analyses soms eerder een persoonlijke interpretatie, dan juist. Jan Blokker schreef ooit een recensie waarin hij een bordkartonnen havenzicht in Hitchcocks Marnie prees als een fraaie verwijzing naar de illusie die film per definitie is. Op een vraag van Truffaut in zijn boek met Hitchcock vertelde de Britse Master of Suspense niet veel later dat hij een hekel had aan die scène. Die zou hij graag nog eens overdoen, omdat hij bij gebrek aan geld geen échte haven had kunnen gebruiken.
Iedereen herkent dergelijke verschillen tussen ons eigen gezichtspunt en de bedoelingen van de maker. Ik schreef naar aanleiding van Mulholland Drive indertijd dat ’t makkelijk is om een intrigerend verhaal op te dissen en je vervolgens te onttrekken aan verklaringen door de hoofdpersoon plots wakker te laten worden. Later las ik dat David Lynch juist de grenzen tussen dromen en werkelijkheid wilde verkennen. Sloeg ik de plank dus wellicht lelijk mis. Maar dat soort anekdotes onderstreept een wezenlijk aspect van recenseren:
eerlijkheid. De lezer moet op je kunnen vertrouwen. Als Bob Bertina indertijd in de Volkskrant schreef dat een film slecht was, is mij ooit verteld, dan gingen de studenten van de filmacademie er massaal heen en andersom.
Het kan te maken hebben met hoogstaande morele standpunten uit die tijd. Je moet open kunnen kijken. Ik ben een echte D’66-man. De partij van vlees noch vis, zeggen sommigen. Maar als je bereikbaar bent voor alle standpunten kun je oprechter oordelen. Twee weken geleden had ik een heel plezierig gesprek met Mark Cousins, de man van het schitterende ’The Story of Film’. Omdat hij open staat voor goede films uit Hollywood en juweeltjes uit Afrika kan hij genieten van alles wat de cinema te bieden heeft. Na al die jaren en al die films kijkt hij nog altijd met de verwonderde ogen van een kind, zegt hij.
En pas na afloop denkt hij na over hij wat hij heeft gezien.
Dat is een ideale grondhouding. Ik heb wel eens het idee dat niet alle collega’s zo onbelast kijken. Na zijn bijzondere, vernieuwende films kon Jean-Luc Godard later jarenlang vage en soms onbegrijpelijke werkstukken afleveren, zonder dat iemand enige kritiek durfde te uiten. Iemand als Tony Scott en lange tijd ook zijn broer Ridley daarentegen kon nooit deugen, omdat hij uit de wereld van de reclamefilm kwam. Zijn film zagen er altijd te mooi uit, vond men.
Gladjes. Maar tegenover je publiek is het veel eerlijker om vast te stellen dat films als Crimson Tide, Enemy of the State en Spy Game voorbeelden zijn van spannende, efficiënte en psychologisch boeiende en soms impliciet sociaal-kritische vertelkunst.
Als een collega van een landelijke krant één ster geeft aan ’Inglorious Basterds’ van Quentin Tarantino vraag ik me af voor wie hij schrijft. In elk geval moet er veel moet gebeuren voor ik de mening van zo iemand serieus kan nemen. Fluwelen handschoenen kunnen óók vernielen. Omdat in de jaren zestig en zeventig de vaak magere Nederlandse film in de krant stelselmatig te dik werden gemaakt, ging er uiteindelijk niemand meer naar toe. Het heeft lang geduurd voor het vertrouwen weer terugkwam.
De films van tegenpolen Dick Maas en Alex van Warmerdam droegen daar toe bij. Vervolgens werden de films van Van Warmerdam al als een meesterwerk beschouwd, voordat ze waren gemaakt. Sommige collega’s hadden hun mening bij voorbaat klaar en zochten er in de film vervolgens argumenten bij. Maar als je werkelijk liefhebber was Van Warmerdam meldde je in de krant dat een flink aantal films nogal teleurstellend was. Om vervolgens bij Emma Blank, zijn meest recente film, verheugd vast te stellen dat hij minstens in de eerste helft zijn vroegere inspiratie weer had gevonden.
Recentelijk vroeg een enthousiaste jonge editor bij de Telegraaf Filmflits me of er een mogelijkheid was dat hij wat kon schrijven. Dat deed me vertederd terugdenken aan mijn eigen begintijd, als beginnende redacteur op de binnenlandredactie. Met mijn fonkelnieuwe perskaart bleek ik gratis naar de bioscoop te kunnen en inplaats van een keer per jaar met mijn voetbalvrienden naar het spektakel van James Bond, ontdekte ik de kleine verleidingen van Franse, Italiaanse films en werkstukken uit andere landen. Ik ging er veel over lezen en klampte regelmatig filmredacteur Henk ten Berge aan, met de vraag of ik ook eens wat mocht schrijven. Voorzienigheid zorgde dat er plots ruimte kwam. Een eerste stukje beviel gelukkig en nadat ik een tijdlang Binnenland combineerde met recenseren, kreeg ik een vaste plek op de kunstredactie.
Ruim dertig jaar later kan ik me afvragen wat ik tegen een jonge enthousiaste cinefiel kan zeggen over filmrecenseren. Veel zien, veel lezen, je inzicht verdiepen en je oordeel scherpen, om te beginnen. En eerlijk zijn, zoals ik al zei. Een film beoordelen op wat -ie wil bieden. En niet op wat jij vindt hoe die film er had moeten uitzien.
Zoals Mark Cousins in ’The Story of Film’ al zei: Hitchcock bracht het leven in beeld, zonder de saaie gedeelten. En wat híj wegliet, was juist datgene waarin de Italiaanse neo-realisten waren geïnteresseerd.
Beiden hebben gelijk.
Terugkomend op het begin van dit praatje, dergelijke informatie moet je kunnen verwoorden in de compactheid van de hedendaagse dagbladrecensie. Er gaan wekelijks veel films uit en wij willen in De Telegraaf alles in de etalage zetten, van Warner Bros tot Contact Film. Tegelijk: de pagina’s zijn niet van elastiek. Dat dwingt je om gecondenseerd te schrijven, zoals de dichter die zijn ode aan sonnetten bracht. Een mooie uitdaging.
Vergelijkbaar met een film, die zijn verhaal, in welke vorm dan ook, in anderhalf uur moet vertellen. Een goed verhaal, een goede recensie lokt de lezer een betoog in met een zin, een filosofietje, een kwinkslag, een vergelijking die prikkelt. Je neemt de lezer even aan de hand, probeert ’m in begrijpelijk en tegelijk beeldend taalgebruik de sfeer van de film over te brengen. Ouderen onder ons herinneren zich wellicht Frank Zaagsma nog, die in het Parool regelmatig de plot weggaf, of de schuldige in een thriller onthulde. Hij is later in een inrichting opgenomen. Niet doen dus, zou ik de ambitieuze jonge collega van de Filmflits aanraden.
Lezers enthousiast maken strekt zich uit over de hele pagina. Ik heb er met collega Pieter van Lierop, hier aanwezig, indertijd nog eens een aardige discussie over gehad. Hij vond dat je altijd moest openen met de film die het belangrijkste was. Ook als die bijvoorbeeld een beroerde kiek als illustratie had. Ik denk dat je die bijzondere film het meeste dient als je de lezer met een mooi beeld, of een aantrekkelijke opmaak je pagina binnenlokt. Via een hink-stap sprong van direct aansprekende verhalen, zoals een interview, pikken lezers dan wellicht ook die minder bekende, of ogenschijnlijk moeilijke film mee.
En dan niet te veel omhaal gebruiken, zou ik die jonge, aanstaande filmrecensent zeggen. Doeltreffende eenvoud bereik je als je alle onnodige krullen hebt weten weg te snijden. Een vanzelfsprekendheid, die Mozart én Johan Cruyff kenmerkte. Kort houden dus.
Dat geldt ook voor dit praatje, dat wellicht al weer veel te lang duurt. Maar ik kijk toch nog heel even om. Naar collega’s die in het verleden na een jaar of zeven afscheid namen van de filmjournalistiek, omdat ze weer ’ns wat anders wilden doen. Noem ’t The seven year itch, maar ik heb het nooit begrepen. Wat is er mooier en verrrijkender dan films te kijken en met de makers te mogen praten? Ik denkt dat iedereen het hier met me eens zal zijn: er is geen mooier vak dan dat van een filmjournalist.