Oeuvreprijs
Ik heb honderden prijsuitreikingen bijgewoond, maar als ik aan deze kant van de microfoon stond was het om een prijs te geven en niet om er een te krijgen. Gelukkig maar, want talloze keren heb ik meegemaakt hoe slecht het afliep met prijswinnaars.
Echt behaaglijk voel ik me dus niet, want ik weet: Lof is een gevaarlijk gif.
En ik wil daaraan toevoegen: hoed U voor wie U prijst.
Filmers die journalisten prijzen, dat is verdacht. Filmers prijzen critici alleen als deze positief over hun film schrijven, ook al is dat geheel ten onrechte, en haten critici wanneer zij met een negatieve recensie komen, ook al is dat geheel terecht.
De Louis Hartlooper prijs voor de Filmjournalistiek is daarom een merkwaardig fenomeen, met vaak onverwachte winnaars en onnavolgbare motieven.
Ik sluit niet uit dat ooit zal blijken dat het een superieure grap van Jos Stelling is.
Ik vermoed dat hij die prijs alleen maar bedacht heeft omdat hij een hekel heeft aan filmcritici. Volkomen begrijpelijk, gezien het gering aantal sterren dat zijn meesterwerken scoren in Nederlandse kranten. Dat steekt wel heel armoedig af bij de juichende klaroenstoten in de plaatselijke pers van Kazachstan, Odessa, Kalingrad, Boekarest, Riga en niet te vergeten zijn lievelingsblad, de Ural Kino Pravda.
Van meet af aan zaaide Stelling verwarring.
Onder bijna elke prijs zat een dubbele bodem. Ga maar na:
De eerste prijs ging tien jaar geleden naar Joyce Roodnat toen zij géén filmjournalist meer was, voor promotieteksten bij een door haar eigen krant gesponsorde serie dvd’s. Elegante teksten, natuurlijk, maar niet het meest excellente voorbeeld van onafhankelijke, kritische filmjournalistiek.
Het kan toch nauwelijks anders worden uitgelegd dan pesterij dat de tweede prijs voor de Nederlandse filmjournalistiek ging naar een volstrekt onbekende Belg. Daarvoor en daarna nooit van gehoord of gelezen. Vorig jaar overleden, zo zie je maar.
Ik kon daar nog wel om lachen, maar vind je het gek dat Stelling daar niet bij elke Nederlandse filmjournalist een warm applaus voor kreeg?
Daarna kwam Annemieke Hendriks, die enige naam maakte met een reeks pogingen om collega-critici de les te lezen in het onleesbare blad Skrien. Gevolgd door André Waardenburg voor het laten verdwijnen van Skrien.
Toen er niemand meer naar de prijsuitreiking kwam, stapte Jos toch maar over op wél een echte filmjournalist: Dana Linssen, die, als voorzitster van de Kring van Nederlandse Filmjournalisten, van haar huldiging een KNF-vergadering maakte: eindelijk publiek.
Maar wie daarna? Stelling zocht hulp bij de filmproducenten, die iemand kozen wiens naam, Oliver Kerkdijk, ik eerlijk gezegd ook alleen maar ken omdat die hier op papier staat. En ook ging er een prijs naar Gawie Keyser van De Groene, met name omdat die uit Zuid-Afrika komt.
Hoogtepunt, anderen zeiden dieptepunt, was het besluit om Eric Koch de prijs toe te kennen. Was de keuze van deze sympathieke en enthousiaste vertegenwoordiger van Wakker Nederland op zich al een verrassing, de motivatie was ronduit bizar: omdat deze, ik citeer, “wekelijks het nieuwe filmaanbod op een zodanige wijze weet te recenseren dat de art film een breder publiek aanspreekt.” Ik heb wat moeite met het begrip “art film”, voor de meeste Nederlandse producenten een onbekend en in elke geval verwerpelijk fenomeen, maar ik weet wel dat een soort film bedoeld wordt die niet bepaald de voorkeur had van Eric Koch. Hij recenseerde zelden of nooit een zogenaamde “art film” en ging er zelfs uitsluitend in uiterste nood naar kijken, omdat hij er toch niets van begreep.
Vorig jaar leek het tij alsnog te keren. Paul Verhoeven en Rob Scheers kregen terecht de prijs voor hun geweldige serie analyses in de Volkskrant. Om een onbegrijpelijke reden moesten zij de prijs ex aequo delen met Bor Beekman, inderdaad een van de betere filmjournalisten, maar een ex aequo voor liefst drie winnaars tegelijk had toch gemakkelijk over een paar jaar kunnen worden uitgesmeerd? Dat inzicht kreeg Stelling pas toen het kwaad al was geschied.
Hoe nu?
Als Jos Stelling ten einde raad is, belt hij míj.
Er is namelijk een lange geschiedenis tussen Jos Stelling en mij. Ik leerde de Napoleon van de Utrechtse cinema kennen in 1977 en in de loop van ruim 35 jaar is er veel voorgevallen, voornamelijk gelachen en gedronken, met af en toe een fikse aanvaring.
Eén anekdote uit talloze:
Jos Stelling vereenzelvigt mij vaak met “de” kritiek. Hij ontleent zijn waarheden meestal aan een quasi diepe, alomvattende filosofie. Over mij ontvouwde hij de theorie dat ik in de laatste alinea van een recensie alles wat daarboven stond volledig omdraaide. Het personeel van zijn andere complex, Louis Springhaver, kreeg daarom de opdracht om die laatste alinea er altijd ongezien af te knippen alvorens de recensie op te hangen in de vitrine. Omdat de ondertekening daarom ook verviel, mochten bezoekers in de Kerstquiz raden wie dat geschreven had. En wie kreeg de meeste stemmen? Juist, Eric Koch!
Toen ik van die knipactie hoorde, schreef ik in de laatste alinea van de eerstvolgende recensie hoe jammer het toch was dat bepaalde kwaliteitsfilms nauwelijks een kans kregen, maar dat er gelukkig nog theaters bestonden, zoals het voortreffelijke Springhaver in Utrecht, die de moed hadden zulke films toch te vertonen.
In elk ander theater zou deze opmerking met rood onderstreept, vergroot en ingelijst naast de kassa zijn opgehangen. Maar niet in Springhaver. Ongezien eraf geknipt.
Jos belde me dus, zogenaamd om weer eens bij te praten. Vijf lunches en uren oeverloos geouwehoer later kwam hij ter zake: “Ik heb niemand meer voor die prijs. Schrijf jij nog wel eens wat?”
Ik mompelde iets over wat aantekeningen in een Russische catalogus, een geintje in een Dagkrant in Jerevan, een voorwoord in een Koreaans boek, een toespraak in Bangladesh of Mar del Plata, dat soort dingen. Allemaal heel ver weg en ongelezen.
Stom, want nu had hij beet, en hij zette zijn tanden in een nieuw project: Ik moest een van die toespraken bewerken, liefst hier en daar aanvullen met wat hij er zelf van vond, dan zou hij dat in een boekje afdrukken en aan die uitgave een prijs geven.
Et voila, het is klaar: iets dat net iets meer is dan een brochure, BOEK is een groteske overdrijving die ik niet bedacht heb, door Jos versierd met de omschrijving Oeuvreprijs. Een boek, dat is dat boek van Bram Reijnhoudt, die had eigenlijk een oeuvreprijs moeten krijgen, maar die krijgt niet eens de gewone prijs.
De bedoeling is dat deze prijs eens per tien jaar wordt uitgereikt, maar dat is helemaal niet zeker, want Jos Stelling weet ook wel dat iedereen dat over tien jaar vergeten is.
En dat die hele Louis Hartlooper-prijs dan niet meer bestaat.
En hij dat complex allang verkocht heeft aan een corrupte investeerder. Met de opbrengst richt hij in de Pyreneeën een eigen klooster op, tevens kostschool voor onbedorven meisjes, voorzien van een filmzaaltje waar permanent een retrospectief van zijn eigen werk wordt vertoond.
Twaalf jaar geleden, twee jaar nog voordat het Louis Hartlooper Complex werd geopend, ging ik met pensioen. En nu deze prijs: me dunkt, ik zou geen betere definitie weten van het begrip Postuum.
Hier sta ik dus: postuum in levenden lijve. Ingespoten met het gif van de lof.
Misschien is het dan toch de magie van de cinema die dit mogelijk maakt.
Wars van gevlij en ijdelheid, en niet zonder gevoelens van ongemak, wil ik desondanks een welgemeend woord van dank uitspreken. Want wat ik ook te mopperen heb, ik ben er toch blij mee. Ik weet dat het allemaal goed bedoeld is, dat deze speciale prijs zijn grond vindt in waardering en respect, en komt uit een warm hart.
Daar komt ie:
Bedankt Jos!