Door: Dana Linssen

Naar een Critica Militans

23 september 2010

De Nederlandse filmkritiek is een stuk leuker geworden sinds zes jaar geleden de Louis Hartlooper Prijs voor de Filmjournalistiek is ingesteld. Ergens eind augustus begint het. Argwanend bekijken filmjournalisten elkaar bij persvoorstellingen; de enige keren per week dat we uit onze holen komen om vervolgens weer snel in het bioscoopdonker te verdwijnen. Wie zou dit jaar? Hij toch niet? Of zij? Oh, nee! En stiekem hopen we natuurlijk allemaal dat het nu, deze keer, hét moment is waarop onze geheel eigen speciale talenten en kwaliteiten zijn onderkend. Zij heeft makkelijk praten, denkt u natuurlijk. Zij heeft ‘m vorig jaar al gekregen. Het heeft in 73 regionale kranten gestaan. Nou vergeet het maar. Ik hoopte natuurlijk gewoon dat ik ‘m nog een keer zou krijgen. Ach. Sinds de komst van de Louis Hartlooper Prijs voor de Filmjournalistiek is het niet meer te ontkennen: ook filmjournalisten zijn gewone mensen.

De eerste prijs ging naar Joyce Roodnat. Terecht. De Grande Dame van de filmjournalistiek. Daarna kwam er een Belg. Oe. Wat werden we opeens nationalistisch. Een Belg? Nee, de sfeer zat er meteen al goed in. Maar het was een prijs voor de beste publicatie, werd ons snel verzekerd. Nou dan zou die prijs wel geen lang leven beschoren zijn, want: publicaties? Over film? In Nederland? Waren die er dan? Er gebeuren rare dingen als je zo’n prijs wint. Annemieke Hendriks schreef een prachtig boek over de wegbereiders van de Nederlandse cinema, vertrok vervolgens naar Berlijn en… Nu ja, gelukkig vernemen we nog veel van haar, maar niet noodzakelijkerwijs over de cinema. Mijn voorganger André Waardenburg kreeg ongeveer in dezelfde week de prijs als dat hij te horen kreeg dat OCW de subsidiestekker uit zijn blad Skrien trok en nee, dat had niets met elkaar te maken, maar met André kun je daar wel prettig morbide grappen over maken. En ik, nou ja, ik deed iets nog veel ongepasters: ik ging illegaal de grens over om een tijdje in het land van de filmmakers te verblijven.

Met ingang van dit jaar spreekt de winnaar van het afgelopen jaar een statement uit over de staat van de filmkritiek, en aangezien ik de eer heb om de eerste te zijn, wil ik naar analogie van de chique Cinema Militans-lezing die later in het festival plaatsheeft, die maar omdopen tot de Critica Militans-lezing. Het heeft mij altijd verbaast dat er nog nooit een filmcriticus is uitgenodigd om die prestigieuze rede te houden. Dus hier, in het huis van Utrechts beroemdste filmexplicateur, grijpen we de macht terug en maken we revolutie.

Net als Menno ter Braak excuseer ik mij bij u voor “den barokken titel”, want ook u zult bij het horen van het woord “militans” net als zijn gehoor denken aan “een strijdende en verdrukte kudde”, en ja, wat sinds 1929 voor de Nederlandse film geldt, geldt ook voor de Nederlandse filmkritiek. We zijn ook een strijdende en verdrukte kudde.

Want als u mij los van deze feestelijke gelegenheid zou vragen hoe het met de Nederlandse filmkritiek is gesteld, dan zou ik niets anders kunnen zeggen dan: beroerd. En dan zo’n beetje op alle fronten. Ten eerste kun je er, tenzij je een van die gelukkigen bent die een vast contract heeft bij een grote krant of tijdschrift, niet van leven. Vervolgens neemt niemand ons meer serieus. Reden voor hoofd- en eindredacteuren om ons dan maar in grote getale weg te bezuinigen, te marginaliseren of te vervangen door de economieredacteur of die jongen van systeembeheer die ook zo van film houdt. Een heel complexe toestand die zich niet in een paar steekwoorden laat samenvatten en reuze zielig allemaal natuurlijk. Maar ik sta hier niet om te klagen.

Wel om een paar overwegingen met betrekking tot het begrip professionaliteit mee te geven. De filmkritiek is een professie, een gespecialiseerde tak van journalistiek, verwant aan wetenschap, filosofie en poëzie. Het is geen rocket science, maar je moet wel in staat zijn om iets te laten vliegen: je observaties, analyses en gedachten. Bij voorkeur richting lezer of luisteraar, want je doet het niet voor jezelf. Maar wat zegt het over de opvatting van professionaliteit, als van een beroepsgroep die in Nederland uit om en de nabij 120 personen bestaat er slechts 10% enige vorm  van bestaanszekerheid heeft in de vorm van een vast contract en de rest als een freelance jongleur met zeven ballen van recensie naar festivalinleiding naar lezing naar gastles naar catalogusstukje naar radio-optreden, naar hèhè gelukkig eindelijk weer iets over film SCHRIJVEN hopt.

Ik had u hier een lezing beloofd over de drie grootste misverstanden over filmkritiek, en allerlei frivoliteiten bedacht zoals dat filmcritici eigenlijk mislukte filmmakers zijn, of dat ze meer van taal en retorica dan van beelden en esthetica houden, of die hele mooie, die via Orson Welles vaak wordt geciteerd: dat filmcritici de eunuchen bij de orgie zijn. Die is natuurlijk waar: we get to watch, but we never get any action…

Maar het grootste misverstand is natuurlijk dat filmkritiek iets is wat iedereen die een beetje kan schrijven en een beetje van film houdt kan doen. Zelfs als je er geen geld voor krijgt, zul je er een hoop tijd aan moeten besteden. Je moet er een paar geheimzinnige talenten voor hebben die iets met kijken, denken en voelen te maken hebben. Oh, ze zijn trouwens niet zo geheimzinnig, maar ze zijn vooral moeilijk te omschrijven. Want voor je het weet maken we weer dezelfde fout als al die hoofdredacteuren en kunstchefs die denken dat iedereen die een beetje kan schrijven etc. Want kijken, denken en voelen kunnen we toch allemaal…? Nou vergeet het maar.

De filmkritiek is permanent in crisis en de filmcriticus leidt onder een doorlopende identiteitscrisis en legitimatieobsessie. Op een perverse manier onderscheidt dat de goede criticus van de andere. Een filmcriticus die de 21ste eeuw wil overleven vraagt zich net zoals Menno ter Braak een paar keer per jaar af waarom en hoe hij eigenlijk allemaal doet wat hij doet. Omdat-ie ervan moet leven is daarop het slechtste antwoord. Dat je zo van film houdt gek genoeg ook.

Een echte filmkritiek, een Critica Militans, zoals we die vanaf nu zullen moeten noemen, staat net zoals Louis Hartlooper tussen het filmdoek en de wereld, met één oog op het doek en het andere op de duizenden werelden die zich daar buiten ophouden. Filmkritiek kan niet zonder engagement, met de kunst en met de wereld, niet zonder de wetenschap dat kunst de wereld kan redden. Film is kunst, commercie, industrie, entertainment, politiek, techniek, propaganda, leugen en waarheid ineen. Dat betekent dat je aan een meninkje en je leuke eigen smaak  niet genoeg hebt om je er doorheen te bluffen. De militante criticus staat onzichtbaar midden in de wereld, is een introverte activist en is er een meester in om elke keer als het donker wordt en het gordijn openschuift en het filmdoek onthult weer helemaal te geloven dat alles wat daar gaat gebeuren waar is.

Als we niet in staat zijn om dat allemaal serieus te nemen en met de inkt die ons schrijversbloed is, et verdedigen, dan zullen ook anderen ons niet serieus nemen. In onze professie, dat immers van het Latijn voor ‘gelofte’ en ‘in het openbaar uitgesproken’ komt. Wat dat betreft heb ik hier dus gewoon mijn werk staan doen.

--

 Dana Linssen

Ontvanger van de Louis Hartlooper Prijs voor de Filmjournalistiek 2009, uitgesproken ter gelegenheid van de uitreiking van de Louis Hartlooper Prijs 2010 op 23 september 2010.